Toespraken 2015
Herdenkingsrede 4 mei 2015
Pieterskerk te Leiden, 18.30 uur
uit te spreken door prof.mr. Carel Stolker, Rector Magnificus Universiteit Leiden
BAGAGE
Mijnheer de Burgemeester, Mr. Lord Mayor, Honourable Guests, dames en heren,
Kom vanavond met verhalen
Hoe de oorlog is verdwenen,
En herhaal ze honderd malen:
Alle malen zal ik wenen
De dichter van deze vier indrukwekkende regels is Leo Vroman. Hij overleed vorig jaar, 99 jaar oud. Vroman, wetenschapper, dichter, kunstenaar, van Joodse origine, was 25 toen de oorlog uitbrak. Hij was op dat moment student, net als velen van u hier aanwezig. In Duitsland waren in 1933 de Joodse ambtenaren al ontslagen. Voor Joodse kunstenaars en journalisten gold een Berufsverbot. Vroman maakte zich geen illusies en vluchtte. Naar Nederlands-Indië. Maar nog geen twee jaar later brak ook daar de oorlog uit en werd hij gevangen gezet in Japanse kampen. Jaren van ontbering en dwangarbeid volgden.
Na de oorlog wilde de Nederlandse overheid hem als soldaat naar Nederlands-Indië sturen. Dat weigerde hij, en hij vertrok naar Amerika. Dit is, kort samengevat, het oorlogsverhaal van Leo Vroman.
Een ander oorlogsverhaal is dat van professor Rudolph Cleveringa. Op 26 november van dit jaar is het 75 jaar geleden dat hij zijn beroemd geworden protestrede uitsprak. In november 1940 verbood de bezetter Joden nog langer werkzaam te zijn aan universiteiten. Aan onze universiteit trof dit verbod dertien medewerkers en drie hoogleraren. Een van hen was professor E.M. Meijers, Cleveringa’s leermeester. Uit protest tegen dit ontslag hield Cleveringa, decaan van de rechtenfaculteit, op het uur waarop Meijers college had moeten geven een protestrede in het Academiegebouw.
Een van de aanwezigen was de toen 27-jarige Hetty Koster, de moeder van onze hoogleraar, Job Cohen. Hetty Koster dook in de latere oorlogsjaren zelf onder om te ontkomen aan deportatie. Zij was als rechtenstudente (haar tweede studie) diep onder de indruk van Cleveringa’s woorden die volgens haar regelrecht aanzetten tot het verzet. Zij is inmiddels overleden, maar stelde in een prachtige beschouwing vast (die u op onze website kunt vinden):
“Natuurlijk, ik weet het: degenen die risico’s namen, waren een kleine minderheid. Geen volk is een volk van helden. Maar naast de velen die niet durfden, niet konden of niet wilden, en degenen die collaboreerden of profiteerden, staan die anderen die, onder het motto ‘blijf met je rotpoten van onze rotjoden af!’, de februaristaking begonnen – en staat de nobele figuur van Cleveringa.” Ze besluit haar scherpzinnige ooggetuigenis met de woorden die vandaag de dag nog zo waar zijn: “De veiligheid ligt daar waar echte verdraagzaamheid en werkelijke democratie bestaan. Die veiligheid geldt dan helemaal niet alleen voor joden, maar voor alle minderheidsgroepen en uiteindelijk voor iedereen.”
Elk jaar op 26 november herdenkt onze universitaire gemeenschap dat Cleveringa zijn protestrede uitsprak. Terecht. Wat Cleveringa deed, verdient nog altijd diep respect. Maar dat hij de oorlog overleefde, is in zekere zin toevallig. Vele anderen overleefden de oorlog niet. Voor zover wij weten kwamen 663 Leidse studenten, docenten en alumni in de jaren tussen 1940 en 1945 om het leven. Salomon Roos bijvoorbeeld, en Bernard de Vries. Zij schreven zich allebei in 1940 in bij onze universiteit, evenals Hetty Koster. Hetty had het geluk de oorlog te overleven, Salomon en Bernard en velen van hun mede-studenten niet. Salomon kwam om in Sobibor, Bernard in Auschwitz. Het is belangrijk dat ook deze sláchtoffers blijvend deel uitmaken van onze universitaire herinneringscultuur.
Want Cleveringa was niet de enige die zich durfde uitspreken tegen het onrecht. Professor Ben Telders had aangeboden de rede in Cleveringa’s plaats uit te spreken. En ook Ton Barge, hoogleraar anatomie, en Lambertus van Holk, hoogleraar wijsgerige ethiek, gaven op 26 november een college waarin ze protesteerden. En natuurlijk waren er ook studenten die het onrecht niet konden, niet wilden verdragen. Het landelijk studentenverzet was georganiseerd in de Raad van Negen, samengesteld uit studenten van alle – toen nog negen – universiteitssteden. De Leidse vertegenwoordiging bestond uit vijf studenten, van wie er drie de oorlog niet overleefd hebben. MARE heeft er deze week prachtig over geschreven.
Een van hen was Han Gelder. Hij was een van de oprichters van de illegale krant Ons Volk. Op een januaridag in 1944 belt Han aan bij een drukkerij in de Haagse Schilderswijk, waar de illegale krant gedrukt wordt. De deur gaat open en Gelder staat oog in oog met een lid van de Sicherheitsdienst. Han trekt zijn revolver, schiet de Duitse politieman in zijn arm en jaagt daarna zichzelf een kogel door het hoofd. Hij overlijdt ter plekke, 24 jaar oud. Kom vanavond met verhalen...
Zowel de student Leo Vroman als de hoogleraar Rudolph Cleveringa moesten hun koffer pakken. De een omdat hij Jood was, de ander omdat hij het opnam voor een Joodse collega. De een omdat hij zich genoodzaakt zag te vluchten, de ander omdat hij vreesde dat zijn arrestatie aanstaande was. En mét hen waren er in die barre oorlogsjaren tienduizenden Nederlanders die een koffer hebben moeten inpakken. Joden, vooral. Sommigen van hen omdat zij, net als Leo Vroman, kans zagen te vluchten. De meesten, omdat zij op het punt stonden gedeporteerd te worden, vaak onwetend van hun gruwelijke lot.
Verspreid over onze stad staan sinds 2010 zes sculpturen van koffers, gehouwen uit verschillende steensoorten van de hand van de Nederlands-Israëlische kunstenaar Ram Katzir. Doodgewone koffers zijn het, zoals koffers eruit zagen in de jaren veertig van de vorige eeuw. Tezamen vormen ze één indrukwekkend monument, opgericht ter nagedachtenis aan de 270 Joodse stadgenoten die tijdens zijn vermoord. De titel van dit monument luidt: bagage.
Bagage. Dat wat iemand bij zich draagt als hij op reis gaat, dat wat hij meeneemt in zijn koffer, tas of rugzak. Maar het woord verwijst hier natuurlijk ook, in figuurlijke zin, naar dat wat men met zich meedraagt, naar wat men is geworden. Een van mijn voorgangers, oud-rector Lammert Leertouwer, hield op 26 november 1995 de Cleveringarede. Hij stelt de vraag: wat zat er eigenlijk ín, in die koffer van Cleveringa? Een tandenborstel natuurlijk, schoon ondergoed, een pakje brood... Maar de essentie van zijn vraag raakt natuurlijk aan de geestelijke bagage. De bagage die het Cleveringa onmogelijk maakte om níet te protesteren tegen het ontslag van zijn collega Meijers. Het was, en ís, deze bagage die maakte – en maakt – dat mensen in verzet komen, dat ze vechten voor hun idealen en opkomen voor mensenrechten en democratische principes. Én het is ook deze bagage die maakt dat we vanavond, op 4 mei 2015, 75 jaar nadat de Duitsers ons land binnenvielen, bijeen zijn om de doden te herdenken.
Cleveringa’s gehoor bestond voor het grootste deel uit studenten. Wat zou er eigenlijk in de koffer van de student die vandaag de dag de universiteit verlaat moeten zitten? Ik zie ze vaak staan, op de nieuw geplaatste lezenaar op het binnenplein van het Academiegebouw, onze net afgestudeerden. Trots poseren ze, de pasverworven bul in de hand. Op die lezenaar staat het motto van de universiteit gebeiteld: praesidium libertatis. En daartussenin de namen van Cleveringa, Barge en Van Holk. De blikrichting van de vers-afgestudeerde is, symbolisch, gericht op het Rapenburg, naar de wereld buiten de universiteit.
Maar wat geven wij ze als universiteit nou mee? Natuurlijk: kennis van en inzicht in het vakgebied waarin ze afstuderen. Academische vaardigheden, zoals analytisch denken, argumenteren, redeneren, interpreteren. Allemaal van groot belang. Maar wat een academicus tot een academicus maakt, is ook dit: het uitgestelde oordeel, in plaats van: te snel oordelen, denken dat je het wel weet, maar vlug wat roepen... De one-liner boven het bezonken oordeel. Juist een universiteit moet een plek zijn waar je leert je even in te houden. Denk na voor je oordeelt. Twijfel aan dat wat vanzelfsprekend lijkt. En stel nieuwe vragen bij gegeven antwoorden.
Twijfel dus, zeker, dat ook. En tegelijkertijd wil de universiteit jonge mensen ook vormen en opleiden om later in staat zijn op het juiste moment de juiste beslissingen nemen. Momenten waarop je juist niet kunt blijven hangen in de twijfel die in de universiteit zo belangrijk. We willen ook mensen die in staat zijn tot moedige beslissingen, zoals Cleveringa, vast niet zonder twijfel, maar eenvoudigweg omdat het moet, omdat alles in je zegt dat je dat moet doen. In slechts een dag namen Cleveringa en zijn collega’s de beslissing om zich uit te spreken tegen de Duitse overheerser.
Speaking truth to power is een van de belangrijkste taken van de universiteit. Een indrukwekkend voorbeeld van vandaag is de Noord-Koreaan professor Jang Jin-sung. Hij geeft college bij Korea-studies in Leiden. Studenten horen van hem hoe het werkelijk toegaat in het zeldzaam repressieve Noord-Korea. Jang is een Noord-Koreaanse dissident, die ooit deel uitmaakte van de inner circle van Kim Jong Il. In 2003 had Jang de moed om te vluchten en daarna de moed een boek te schrijven over wat hij in Noord-Korea meemaakte. Er staan afschuwelijke passages in. Kom vanavond met verhalen…
Op het juiste moment de juiste dingen doen. Daar gaat het dus óók om. “Education”, schreef de Amerikaanse psycholoog Skinner, “is what survives when what has been learned has been forgotten.” En zo zie ik de opdracht aan de universiteit. Een drieslag is het: nieuwe generaties van studenten oude en nieuwe dingen leren, hen de waarde van de twijfel aanleren, en hen vormen, met bagage voor dat ene moment zoals dat waarop Cleveringa en Jang hun keuzes maakten: voor momenten van verzet.
Vandaag denken we vooral aan wat er 70 jaar geleden gebeurde en de vijf jaren daarvoor. De Tweede Wereldoorlog, schreef Vroman, is verdwenen. Maar oorlogen zijn dat allerminst. Laten we de waarden die horen bij onze rechtsstaat daarom met volle inzet en overtuiging blijven uitdragen, zowel binnen als buiten de universiteit, zowel binnen als buiten onze stad: de vrijheid van geest, van denken, van twijfelen, van spreken, en van tegen-spreken. Om een betere wereld, een wereld van vrije mensen.
Ik dank u wel.
Bijdrage PKvV (Jip Stam)
Toespraak herdenking 4 mei - Pieterskerk
Meneer de burgemeester, meneer de Rector Magnificus, geachte aanwezigen,
Het is mij een grote eer om u op deze plek en tijdens deze bijzondere plechtigheid te mogen toespreken als vertegenwoordiger van de Leidse studentenverenigingen. Veel dank aan het bestuur van de Stichting Dodenherdenking, dat ons hiervoor heeft uitgenodigd. De eer om hier te mogen staan is groot, omdat deze herdenking gaat over de mensen die toen hun leven gaven voor de vrijheid die wij nu genieten. We herdenking dus ook veel Leidse studenten, die de moed hebben getoond zich te verzetten tegen onderdrukking en onrecht. Hun geschiedenis spreekt onder de huidige generatie studenten louter tot de verbeelding, omdat wij de gruwelijkheden van de oorlog niet hebben meegemaakt. Toch is hun geschiedenis ook onze geschiedenis, en dus blijft er voor ons altijd reden om ons hierin te verdiepen.
Opvallend is dat studenten een grote rol hebben gespeeld bij protest en verzet. Dit had er mee te maken dat studenten meestal ongebonden waren, wat familie en financiële situatie betreft, waardoor ze betrekkelijk veel bewegingsvrijheid genoten. Het is dan ook niet wonderlijk dat veel Leidse studenten zich vlak na Duitse inval als vrijwilliger meldden bij het leger. Deze strijdvaardigheid werd echter pijnlijk doorbroken door de onverwacht snelle capitulatie van Nederland, die tot veel verontwaardiging leidde. Toch kon in de eerste maanden van de bezetting het studentenleven grotendeels doorgaan, omdat de universiteit en de verschillende studentensociëteiten open mochten blijven.
Toen in oktober duidelijk werd dat de bezetter zich steeds meer ging bemoeien met het openbare leven, door alle Joodse ambtenaren te ontslaan, ontstond de angst dat ook de universitaire medewerkers het moesten ontgelden. Om dit te voorkomen tekende Leidse studenten massaal een petitie om de bezetter op andere gedachten te brengen. Dit vreedzame protest werd echter volkomen genegeerd.
Op 26 november kondigde de Duitsers aan dat ook de Joodse hoogleraren zouden worden ontslagen. Wat volgde was de befaamde protestrede van professor Cleveringa, die, in plaats van zijn Joodse collega Meijers, een grote groep studenten toesprak in het Academiegebouw. Hoewel Cleveringa wist dat hij zou worden gearresteerd, zette hij zijn moedige daad voort. De joodse studente Hetty Cohen-Koster was erbij en omschreef het als volgt:
“Het Groot Auditorium is stampvol. In doodse stilte begint Cleveringa met het voorlezen van de die morgen ontvangen brief van het departement waarin Meijers de ontheffing van de functie van hoogleraar is aangezegd. Na het droge voorlezen hiervan begint de woede al door te dringen… […] De verachting die zijn stem uitdrukte was erger dan welke belediging dan ook had kunnen zijn. […] In deze indrukwekkende zaal […] zit ik in een gemeenschap van gelijkgezinden, gelijkgevoelden. Ik hoor erbij! En de prachtige slotzin, die alle hoop op de toekomst richt, doet ons als één man opstaan en spontaan het Wilhelmus zingen zoals ik het nog nooit gehoord heb en nooit meer zal horen.”
Duidelijk werd dat alle studenten één geworden waren. Zij waren allen geraakt door de onderdrukking van de bezetter, die het bolwerk van de vrijheid; de Leidse universiteit, in het hart had geraakt. Het resultaat was een massale staking onder studenten, met als gevolg; de gedwongen sluiting van de universiteit. Maar volgens de Hetty Cohen-Koster was het belangrijkste effect van de Cleveringarede de “geweldige stimulans tot daadwerkelijk verzet”. Dit werd alleen maar versterkt doordat niet alleen professor Cleveringa, maar ook Professor Telders en toenmalig praeses van het Leidsche Studenten Corps Fabius werden gearresteerd. Professor Telders zou nooit levend terugkeren.
Naarmate de Duitse maatregelen tegen studenten verergerden, groeide ook hun betrokkenheid bij het verzet. In verschillende ondergrondse verzetsgroepen werkten studenten mee aan het beschikbaar stellen van onderduikadressen, het vervalsen van persoonsbewijzen, het stelen van distributiebonnen, en al die andere bezigheden die zoveel mensen het leven hebben gered. Een van die studenten was Jan Mulders, destijds praeses van Sanctus Augustinus. Hij was lange tijd de Leidse vertegenwoordiger binnen de Raad van Negen, een nationale studenten-verzetsgroep. Daarmee speelde hij een belangrijke rol in het Leidse verzet. Tot juni 1944, toen Mulders werd gearresteerd en niet veel later “in de schemering der vrijheid” ter dood werd gebracht. Maar hij was beslist niet de enige. Talloze anderen die de moed hadden om de steigers van het verzet te bestijgen, werden opgepakt en vermoord. De opvolger van Jan Mulders, J.A. Noordijk, zei hierover:
“De oorlog heeft enorme offers geëist, maar tevens werd een roemvol hoofdstuk aan de geschiedenis van de universiteit toegevoegd. In dit hoofdstuk werd voor het eerst door studenten een belangrijke en vaak zelfs leidende rol gespeeld. Deze rol ging dikwijls onze krachten te boven en was zeker niet in overeenstemming met onze leeftijd en plaats… […] De eensgezindheid, het onderling vertrouwen en het geloof in een betere toekomst bonden ons tezaam.”
De woorden van Noordijk geven goed weer welk sentiment de oorlog naar boven haalde. Dit gevoel van eensgezindheid en onderling vertrouwen was zelfs zo sterk dat men na de oorlog bereid was de verzuiling en verdeeldheid binnen de academische gemeenschap helemaal op te heffen. Hoewel dit ideaal, om van Leiden één Civitas Academica te maken, uiteindelijk geen stand hield, kan ik met trots zeggen dat vandaag de dag het streven naar toenadering en samenwerking tussen studentenverenigingen en hun leden zeer sterk is. Hun onderlinge diversiteit staat niet gelijk aan verdeeldheid, en hun eenheid en verscheidenheid gaan hand in hand. Het is aan de huidige generatie studenten om zich hiervan bewust te zijn te dit door te geven aan volgende generaties, zodat intolerantie het altijd zal afleggen tegen verdraagzaamheid. Moge de herdenking van vandaag en de vele herdenkingen in de toekomst hieraan betekenis geven, opdat niemand ooit zal vergeten wat de helden van toen voor ons hebben gedaan.
Ik heb gezegd.
twee minuten
laat deze stilte een leegte zijn
en laat ons deze leegte omarmen
zoals een muur rond een leegte een raam wordt, een poort is
zoals het aardewerk rond een leegte de vaas vormt
waarin wij bloemen bewaren
laat deze stilte een leegte zijn
die ons uitholt, schoonschraapt
zoals een instrumentmaker doet met een stuk riet
hoe hij ruimte maakt voor lucht, muziek, een lied
laat deze stilte een leegte zijn
een leegte waarin we leggen hoop en liefde
zoals een duif in een nest wordt gelegd
door twee warmbruine handen die haar koesteren
om haar vlucht, om haar vleugels, om haar zachtroze onderkant
en haar koerende roep in de ochtend
laat deze stilte een leegte zijn
als een doek waarop we schilderen een nieuw visioen
nieuw zoals het voorjaar dat ieder jaar is
wat dood leek bot uit, waar aarde, zwart als grafgrond,
kaal en onvruchtbaar leek, groeien weer bloemen
waarvan we waren vergeten dat ze bestonden
laat deze stilte dan een leegte zijn
in twee minuten uitgegraven en bij de eeuwigheid gevoegd
waarin de doden zijn herdacht
waarin het leven blijft bewaard
Wouter Ydema,
Stadsdichter Leiden