Stichting Dodenherdenking Leiden

 

...een volk dat voor tirannen zwicht,

zal meer dan lijf en goed verliezen,

dan dooft het licht.

 

H.M. van Randwijk
(1909 -1966)

Herdenkingsrede van de heer Lex Lesgever, auteur van oorlogservaringen, op 4 mei 2014

Het is 4 mei 1945 toen de huisdokter tegen Kees zei: ‘Morgen moest je maar weer eens naar buiten gaan.’ Nee, dat zei hij niet zomaar. Kees was net genezen van een dubbelzijdige longontsteking. Het was een wonder dat deze man in deze barre tijd die oorlog heette, nog wist te herstellen van zo’n ernstige ziekte. Ik maakte het allemaal mee, omdat ik als Joods jongetje van 15 jaar bij deze familie veilig en geborgen het einde van de oorlog mocht doorbrengen. Men noemde dit onderduiken, maar niet voor ons. Voor ons, en dan bedoel ik Kees en Mijntje en hun dochter Klaar v.d. Zwet. Zij voelde zich niet alleen verantwoordelijk voor mijn veiligheid maar voelde zich ook verantwoordelijk als ouders. Althans zij gedroegen zich als een vader en moeder.

Ik was in het dorp tussen alle dorpsbewoners net zo vrij, maar ook net zo beperkt als al die anderen. Ik werkte van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, zeker toen Kees zo ziek was. Het werk moest hij gelaten aan mij overlaten.

De dag dat de dokter hem toestemming gaf om weer naar buiten te gaan, greep Kees met beide handen aan en hij droeg mij op samen met hem de volgende ochtend de voortuin op te knappen, want dagenlang zag hij door het raam het onkruid in die voortuin de overhand nemen, iets dat hem vreselijk ergerde, terwijl ik mijn handen vol had aan een akker vol rode pioenrozen klaar te stomen voor de veiling. Nee, morgen ging de voortuin voor. En zo moest het gebeuren. Vader Kees kon weer een veer van zijn lippen blazen.

Ik kwam bij hen toen ik veertien jaar was, een jongen op de vlucht voor het Duitse geweld. Een jochie waar jacht op werd gemaakt omdat hij Joods was en dus voortdurend moest proberen om uit handen van de Grüne Polizei te blijven, die mij ook naar een vernietigingskamp in Polen wilde sturen. Dit gebeurde allemaal in de periode dat nazi-Duitsland bezig was om de Europese Joden stelselmatig uit te roeien. Tweemaal ben ik opgepakt en in de Hollandse schouwburg rechtgekomen en twee keer zag ik kans te vluchten.

Helaas was ik de enige van ons gezin die deze kans kreeg.

Dankzij de fam. Verdel en van der Zwet en nog een aantal  Nederlanders zag ik kans het einde van de oorlog af te wachten en nu ging ik morgenochtend met Kees zijn teruggekregen gezondheid vieren in de voortuin, te midden van het weelderig groeiende onkruid.

5 mei 1945. Kees en ik zaten op onze hurken om het onkruid te verwijderen om daarna het zaaigoed te planten ter voorbereiding van een fleurige, gezellige voorjaarstuin. Normaal gesproken was de Veense bevolking in de polder aan het werk. Dan zag je op straat alleen vrouwen lopen, echter deze ochtend liepen er veel mannen en vrouwen en kinderen buiten en ze gedroegen opgewonden vrolijk. Het viel ons op dat er plotseling iemand over de weg liep met onze nationale driekleur, waarop ik nog zei: “Het is maar goed dat er geen Duitsers in ons dorp zitten.” Wat wij niet wisten, maar een andere wel, omdat zij nog wel een radio hadden waarop ze de Engelse zender konden beluisteren, dat er een einde aan de oorlog was gekomen.

Wij lieten ons informeren over de stand van zaken en onmiddellijk staakten wij ons werk, gingen naar binnen en vertelden het grote nieuws ook daar. De vreugde die ontbrandde, stak niemand onder stoelen of banken en ook ik verviel even in de euforie van het moment. Daarna kwam het besef dat het einde van de oorlog voor mij het einde van geborgenheid betekende. Waarom, dat was mij na al die jaren nog steeds niet duidelijk. Toch weet ik nog exact hoe ik mij voelde. Nog weet ik wat er als een storm door mijn hoofd raasde.

Zonder het woord te kennen, voelde ik mij op dat moment een oorlogsslachtoffer. Een grote angst en onzekerheid kwam over mij heen en ik was weer net zo bang als tijdens de laatste razzia waar ik in 1942 in terecht was gekomen. Ik probeerde niets te laten merken en plotseling was ik helemaal niet meer blij met het einde van de oorlog. Ik realiseerde mij dat ik nu op eigen benen moest staan, terwijl ik niet wist waar ik naartoe moest.

Ook kwam het besef dat ik moest gaan kijken waar mijn familie zou kunnen zijn. Een groot verdriet maakte zich van mij meester. Ik sloop stilletjes het huis uit en liep wat te rommelen in de schuur zonder een duidelijk beeld te krijgen van wat mij te doen stond. Er gebeurde iets met mij dat ik in die laatste twee jaar niet meer had gevoeld. Ik had een huis. Had op tijd mijn eten, kleren wanneer dit nodig was, en plotseling was daar de vrede en voelde ik mij eenzaam, verloren en alleen. Met mijn zestien jaar begreep ik van zo’n nieuwe situatie helemaal niets. Ik had mij tijdens de oorlog volkomen volwassen weten te gedragen, maar dit was plotseling over, en ik bleek weer dat jongetje te zijn zoals ik op dat moment behoorde te zijn. Ik ging weer terug naar de huiskamer waar nog steeds blijdschap heerste. Wij waren weer vrije mensen in een vrij land, en dat wilden we weten ook. Niemand merkte iets aan mij en het kwam ook niet bij mij op om erover te beginnen, terwijl de behoefte heel groot was. Die dag bleek de voortuin toch ook weer niet zo belangrijk te zijn dan dat het de vorige dag leek.

Buiten stond iedereen met iedereen te praten en heel langzaam kwam de feeststemming er echt in. Maar niet bij mij. Heel even ging het door mij heen: “Jammer dat de oorlog voorbij is”, maar even later realiseerde ik mij dat de wereld niet alleen om mij draaide. Ik was blij toen het avond werd en de duisternis mij in zich op nam, want ondanks de vrede was er nog steeds geen stroom, dus ging ik naar boven en ik kroop onder de dekens. Ik kon echter niet slapen en lag maar wat te draaien. Ik hoorde moeder Mijntje zachtjes de trap op komen en zag door mijn oogharen heen hoe zij het wijwatertakje in het wijwaterbakje doopte en mij zegende, zoals zij iedere avond deed voordat zij zelf naar bed ging. Ik voelde mij eenzaam en wat in jaren niet meer was gebeurd, er rolden dikke tranen over mijn wangen. Na een poosje viel ik in een diepe slaap. Die volgende ochtend werd ik wakker met het gevoel dat ik het slachtoffer was geworden van een zinloze oorlog die voor veel mensen was beëindigd, maar mij het gevoel gaf dat de mijne nu pas echt ging beginnen.

In de loop van deze tijd zijn de herinneringen blijven bestaan, maar na jaren van herdenken vertonen zich toch kleine barstjes in de wijze waarop wij herdenken. 

Wij zijn begonnen met onze doden te herdenken uit de tweede wereldoorlog. Dat waren de verzetsstrijders, de Joden, de Roma’s, de Sinti’s, de Jehova getuigen en de homoseksuelen. Lange tijd gaf ons dit enige troost, maar , gaandeweg werd ons van uit andere hoeken een andere herdenking opgedrongen, en bijna was het zover gekomen, dat we niet alleen de slachtoffers, maar ook de daders moesten gaan herdenken.

Ik heb niet het gevoel dat niemand dit van mij kan verlangen, en toch heeft men het zover laten komen dat dit jaar de burgemeester van Hilversum wordt opgezadeld met een probleem dat kans heeft gezien bijna intentie van deze herdenking te verstoren.

Ik zou, en ik denk dat ik spreek namens heel veel slachtoffer en hun nabestaanden, dat wij weer terug gaan naar de basis en in alle eenvoud die slachtoffers gedenken die gevallen zijn door het Nazi regiem, iets dat altijd de basis is geweest van deze herdenking en laten wij de andere slachtoffers en hun nabestaande een andere dag van herdenken gunnen waar ik en hoop ook u graag deel aan zullen nemen.

-- Lex Lesgever 

Gepubliceerd door: ICT4Free