Stichting Dodenherdenking Leiden

 

...een volk dat voor tirannen zwicht,

zal meer dan lijf en goed verliezen,

dan dooft het licht.

 

H.M. van Randwijk
(1909 -1966)

Leiden, 4 mei 2002

Prof MR. C. Fasseur

Dames en heren, U allen die deze herdenkingsplechtigheid bijwoont, and last but not least, our dear friends from Ox­ford, Great Britain.

De eerste herdenking van de Duitse inval en bezetting van ons land, de voorloper, de moeder, van alle latere 4 en 5 mei­herdenkingen, vond plaats op 10 mei 1941 in Londen. Zij vond niet plaats in een kerkgebouw maar in de open lucht op de ruïnes van een kerkgebouw. Dat was de Nederlands-hervormde kerk in de City of London, the Church of Austin Friars. Die eeuwenoude kerk - ze was in 1550 gesticht - was weggebombar­deerd door de Duitse Luftwaffe in de Battle of Britain, in oktober 1940. Het zou op die tiende mei 1941 nog bijna vier jaar duren voordat in heel Nederland het bevrijdingsfeest kon worden gevierd, nog vijf jaar vóór de eerste 4 meiherdenking op Nederlandse bodem haar beslag kreeg.

Op de ruïnes van het Londense kerkgebouw had zich de gehele Nederlandse regering in ballingschap verzameld, met koningin Wilhelmina aan het hoofd. Het moet een eenvoudige maar indruk­wekkende plechtigheid zijn geweest. Het waren angstige tijden. De militaire situatie leek in mei 1941 voor de Engelsen en Nederlanders hopeloos. Amerika en Rusland deden nog niet aan de oorlog mee. Hitler triomfeerde op het Europese continent van Oslo tot Athene. De geallieerde zaak leek uitzichtloos.

Niet alleen het Wilhelmus werd op die tiende mei 1941 gezon­gen. Er werd ook gesproken, onder meer door minister-president Gerbrandy. Wat in die toespraken opvalt, evenals in de brieven van Wilhelmina aan haar dochter Juliana in Canada, is de tomeloze, de peilloze, woede over het onrecht dat Nederland een jaar eerder was aangedaan. De Tweede Wereldoorlog was in de beleving van de toen aanwezigen niet alleen een oorlog voor het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid en voor de vrijheid, maar ook en vooral een strijd van het recht tegen het onrecht. De Duitse aanval op een land als Nederland, dat zo angstvallig neutraal was geweest, had alle beginselen van het volkenrecht getart. Het Duitse bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 was een barbaarse daad. Het geleidelijk verhar­dende bezettingsregiem, de eerste discriminerende maatregelen tegen joodse landgenoten - ook al was alleen summiere informa­tie daarover naar Londen doorgesijpeld - werden op hun juiste waarde geschat als een ten hemel schreiende ontrechting, waarop op nog veel ergere zaken zouden volgen.

Zo werd de oorlog op leven en dood, die Nederland meestreed, niet alleen gezien als een strijd voor het herstel van de onafhankelijkheid, maar ook en vooral als een strijd van goed tegen kwaad en tegen de machten van het kwaad, van het licht tegen de duisternis. De offers die in die strijd werden ge­bracht, waren daarom niet vergeefs; zij dienden immers de zaak van het recht. Dat gaf in die donkerste maanden van de Tweede Wereldoorlog, toen de geallieerde zaak hopeloos leek, moed en vertrouwen, dat schonk geloof in de eindoverwinning. 'Nooit kan 't geloof te veel verwachten', schreef Wilhelmina een dag later aan haar dochter in Ottawa. Ze had er ook het laatste woord van het Nederlandse volkslied, het Wilhelmus, bij kunnen betrekken. Dat laatste woord (van de zestien coupletten die ons volkslied telt) is namelijk: gerechtigheid. Ik denk niet dat er veel volksliederen in de wereld zijn die met dat woord eindigen!

Wanneer wij ons afvragen wat nu, een-en-zestig jaar later, de betekenis van de herdenking van 4 mei is, keert dat woord 'gerechtigheid' weer in onze gedachten terug. Op 4 mei herden­ken wij de gevallenen aan Nederlandse zijde in de Tweede Wereldoorlog en de jaren daarna. Wij denken aan allen die in deze strijd vielen. Voor de ouderen onder ons waren dat veelal verwanten of bekenden uit hun familie- en kennissenkring. Zij vielen hetzij als militair hetzij als burger, hetzij als slachtoffer van de gewapende strijd. Dan weer werden zij omge­bracht in de gaskamers en hongerbarakken van vernietigingskam­pen of stierven zij vaak ver weg van hun land als dwangarbei­der in Duitsland, Polen of Japan, in de jungle van Burma en Thailand of op Indonesië's duizend eilanden. Al die doden herdenken wij vandaag en wie dat kan herinnert zich de eigen oorlogservaringen. Zelf bijvoorbeeld heb ik de bevrijding in 1945, op 15 augustus, meegemaakt als zevenjarig jongetje in een Japans interneringskamp in Midden-Java. De laagovervlie­gende Amerikaanse bommenwerpers, de op het veld uitgespreide Nederlandse vlaggen, die door de kampbewoners al die jaren verborgen waren gehouden, de komst van de eerste Brits-Indische militairen - de bebaarde Sikhs en de tengere Nepalese Ghurka's voorop - en natuurlijk de terugkeer van mijn vader uit zijn interneringskamp liggen voor eeuwig in mij n herinnering vast.

Het is onvermijdelijk dat met het verstrijken van de jaren, naarmate de tijd tussen 1940 en 1950 verder achter ons komt te liggen, het is onvermijdelijk dat de persoonlijke herinne­ringen aan de oorlog en aan de vele slachtoffers daarvan geleidelijk door de spons van de tijd worden uitgewist. Ieder die de oorlog bewust als kind beleefde, is de zestig reeds ruimschoots gepasseerd. Wie na de bevrijding, na 1945, geboren werd, kent de oorlog alleen uit de verhalen. De vraag kan dan rijzen hoe lang wij met dit herdenken moeten doorgaan.

Het antwoord daarop is niet moeilijk. Naarmate de persoonlijke herinneringen aan de oorlog vervagen en terugwijken, worden de idealen, waarvoor in die oorlog gestreden werd, helderder uitbelicht. Het gaat immers om idealen die juist niet tijdge­bonden, maar van alle tijden zijn. Die idealen, waarvoor zoveel Nederlanders in volle overtuiging vielen, waren die van het herstel van de rechtsorde, de gerechtigheid, de overwin­ning van het goede op het kwade, de terugkeer van vrijheid en vrede en de hoop op een betere wereld. Ik herinner in dit verband ook aan het woord van koningin Wilhelmina: 'wie be­vrijding zegt, zegt ook vernieuwing'. Voor haar was de vrij­heid onverbrekelijk verbonden met dat perspectief van een nieuwe wereld, een wereld die beter zou zijn dan de oude.

Daardoor behoudt deze vierde mei haar actualiteit, daar­door behoudt deze dag haar betekenis en geldigheid voor het heden. Daarom is het goed dat wij hier vanavond zijn bijeenge­komen. Bij de bloemen die straks bij het bevrijdings- en herdenkingsmonument worden gelegd, bij de twee minuten stilte die wij in acht zullen nemen, denken wij niet alleen terug aan de donkere jaren van de bezetting, maar ook en vooral- aan de diepere betekenis van die worsteling voor heden en toekomst, een betekenis die nog even ter zake is als zij dat was in die duistere oorlogsjaren. Ik heb gezegd.

Gepubliceerd door: ICT4Free